zaterdag 11 mei 2013

Een T-Kruising.

Aan de ene kant staat de menigte.
Joelend.
Treiterend.
Eisend.
Aan de andere kant staat een eenvoudige Nazarener.
Opgezwollen lippen.
Dikke oogleden.
Indrukwekkende beloften.
De een belooft aanvaarding,
de ander een kruis.
De een belooft pracht en praal, de ander belooft geloof.
De menigte daagt je uit: 'Volg ons en pas je aan.'
Jezus belooft:' Volg Mij en val op.'
Zij beloven je pleziertjes.
God belooft je redding...
God kijkt je aan en vraagt...
Wat kies jij?

dinsdag 7 mei 2013

3 bomen, 3 dromen



Lang geleden stonden er op een heuvel drie kleine bomen; ze stonden daar en droomden van wat ze later wilden worden wanneer ze groot waren.
De eerste kleine boom keek naar de sterren en zei: “Ik wil een schat bewaren. Ik wil bekleed worden met goud en gevuld met kostbare stenen. Ik word de mooiste schatkist in de hele wereld!”
De tweede kleine boom keek naar de kleine stroom die beneden voorbij kronkelde op weg naar de oceaan. “Ik wil over verre wateren reizen en machtige koningen vervoeren. Ik wil het machtigste schip ter wereld worden!”
De derde kleine boom keek naar de vallei daar beneden waar ijverige mannen en vrouwen aan het werk waren in een ijverig stadje. “Ik wil helemaal niet weg van deze heuveltop. Ik wil zo groot worden dat de mensen later, wanneer ze hier voorbijkomen en naar me kijken, hun ogen naar de hemel richten en aan God denken. Ik wil de grootste boom van de wereld worden!”
Er gingen veel jaren voorbij. De regen kwam, de zon scheen, de kleine bomen groeiden en groeiden. En op een dag kwamen de houthakkers de heuvel opgewandeld. De eerste houthakker keek naar de eerste boom en zei: “Dit is een prachtige boom. Het is echt de volmaakte boom voor mij”. En met een paar zwaaien van zijn blinkende bijl viel de eerste boom tegen de grond. “Nu gaan ze een mooie kist van mij maken; ik zal een kostbare schat bevatten”, dacht de eerste boom.
De tweede houthakker keek naar de tweede boom en zei: “Dit is echt een sterke boom. Een perfecte boom voor mij”. En met een paar zwaaien van zijn blinkende bijl ging ook die tweede boom tegen de grond. “Nu ga ik verre oceanen kunnen bevaren”, dacht de tweede boom. “Ik zal een groot schip worden dat machtige koningen vervoert”.
Maar de derde houthakker keek niet eens op. “Elke boom is goed voor mij”, gromde hij. En met een paar zwaaien van zijn blinkende bijl viel ook de derde boom om.
De eerste boom was blij toen hij in de werkplaats van de timmerman werd binnengebracht. Maar de timmerman maakte uit zijn hout een voederbak voor dieren. De eens zo fiere boom werd niet met goud bekleed en hij werd ook niet gevuld met een kostbare schat. Hij hing vol zaagsel en werd gevuld met hooi voor de hongerige dieren.
De tweede boom glimlachte toen de houthakker hem binnenbracht op een scheepswerf. Maar er werd die dag helemaal geen machtig zeilschip gebouwd. De eens zo sterke boom werd in stukken gezaagd en er werd een eenvoudige vissersboot mee gebouwd. Hij was te klein en te zwak om op oceanen, of zelfs op een stroom te varen. In de plaats daarvan werd hij naar een meer gebracht.
De derde boom was totaal in de war toen de houthakker hem in een paar grote stukken hakte en hij zo werd achtergelaten op een grote houtstapel. “Wat gebeurt er toch met me?”, dacht de eens zo machtige boom. “Al wat ik wilde was om op die heuvel te blijven staan en mensen naar God te wijzen”.
Er gingen weer heel wat dagen en nachten voorbij. De drie bomen waren hun vroegere dromen helemaal vergeten. Maar op een nacht werd de eerste boom verlicht door een helder sterrenlicht toen een jonge vrouw haar pasgeboren kind in die voederbak legde. “Ik had zo gehoopt dat ik een wiegje voor hem had kunnen maken”, fluisterde haar man. De moeder nam zijn hand in de hare en glimlachte omdat het licht zo mooi op dat vuile en ruwe hout scheen. Dit wiegje is prachtig”, zei ze. En plots besefte de eerste boom dat hij op dit moment de kostbaarste schat van de hele wereld bevatte.
Op een andere avond nam een vermoeide man met zijn vrienden plaats in de oude vissersboot. De man viel in slaap terwijl de tweede boom langzaam over het grote meer voer. Plots begon het te bliksemen en stak er een vreselijke storm op. De kleine boot kraakte. Hij wist dat hij niet sterk genoeg was om zoveel reizigers veilig door dit stormweer te vervoeren. De vermoeide man werd wakker. Hij stond recht, strekte zijn hand uit en zei: “Weest stil”. Toen ging de storm even plots liggen als hij was begonnen. En toen begreep de tweede boom dat hij de Koning van hemel en aarde mocht vervoeren.
Op een vrijdagochtend werd de rust van de derde boom ruw verstoord toen de twee stukken van zijn stam werden weggehaald van die grote houtstapel. Hij wist niet wat er gebeurde toen hij verder gedragen werd langs die woedende menigte. Hij sidderde toen de soldaten de handen en voeten van een man aan zijn stam vastnagelden. Hij voelde zich angstig, schuldig en ellendig. Maar de volgende zondagochtend, toen de zon opkwam en de aarde beefde van vreugde toen besefte die derde boom dat Gods liefde alles had veranderd. Het gebeuren had de derde boom sterk gemaakt. En iedere keer wanneer de mensen opkeken naar die boom zouden ze aan God denken. Dit was veel beter dan de grootste boom in de wereld te zijn. Hij was de boom die voor altijd naar de hemel mocht wijzen!
Wanneer je dus weer eens een keer in de put zit omdat je niet hebt gekregen wat je had verwacht, blijf dan rustig en wees toch gelukkig. Misschien heeft God wel iets veel beter voor jou in petto …
3 bomen- 3 dromen

vrijdag 3 mei 2013

Schoonheid in een doodskamp


Het is nauwelijks mogelijk om schoonheid te vinden in de dood. Het is zelfs nog moeilijker om schoonheid te vinden in een doodskamp. Met name in Auschwitz. In de Tweede Wereldoorlog zijn daar vier miljoen Joden aan hun eind gekomen. Een halve ton hoofdhaar is hun stille getuige. Ook de douches die gifgas sproeiden, staan er nog.
Maar tegenover alle gruwelijke herinneringen rond Auschwitz, staat er ook een die straalt van schoonheid. Dat is de herinnering van Franciszek Gajowniczek aan Maximilian Kolbe.
In februari 1941 werd Kolbe, een Franciscaanse priester, opgesloten in Auschwitz. In de wreedheid van het slachthuis bewaarde hij de gezindheid van Christus: Hij deelde zijn eten; hij gaf zijn slaapplek weg; hij bad voor zijn beulen. Je zou hem ‘de Heilige van Auschwitz’ kunnen noemen.
In juli van dat jaar vond er een ontsnapping plaats. In Auschwitz heerste de regel dat er tien gevangenen werden gedood voor iedere gedetineerde die ontsnapte. Alle gevangenen moesten zich dan op het centrale plein opstellen in het gelid en de commandant pikte er lukraak tien mannen uit. Deze slachtoffers werden linea recta naar een cel gebracht waar ze geen eten en drinken meer kregen, totdat ze stierven.
De commandant begint te selecteren. De een na de ander wordt naar voren gehaald om het sinistere quotum vol te maken. Het tiende slachtoffer is Gajowniczek.
Terwijl SS-officieren de nummers van de veroordeelden registreren, begint een van de ongelukkigen te snikken. ‘Mijn vrouw, mijn kinderen’, kermt hij.
De officieren draaien zich om als ze een beweging onder de gevangenen bespeuren. De bewakers brengen hun geweer in de aanslag. De honden staan op scherp, klaar om in actie te komen bij het commando ‘Attack!’ Een van de gevangenen heeft zijn rij verlaten en baant zich een weg naar voren.
Het is Kolbe. Geen spoor van angst op zijn gezicht. Geen aarzeling in zijn tred. De hoofdbewaker schreeuwt hem toe dat hij wordt neergeschoten als hij geen halt houdt. ‘Ik wil de commandant spreken’, zegt hij rustig.
Om miraculeuze redenen slaat of schiet de bewaker niet. Op een paar passen afstand van de commandant staat hij stil, neemt zijn hoed af en kijkt de Duitser in de ogen.
‘Herr Commandant, ik wil u een verzoek doen.’
Het is een wonder dat niemand hem neerschoot.
‘Ik wil sterven in plaats van deze gevangene.’ Hij wijst op de snikkende Gajowniczek. Het dappere, ongelooflijke verzoek komt zonder haperen over zijn lippen.
‘Ik heb geen vrouw en kinderen. Bovendien ben ik oud en nergens goed voor. Hij heeft een veel betere conditie.’ Kolbe kende de nazi-mentaliteit maar al te goed.
‘Wie ben jij?’ vraagt de commandant.
‘Een priester.’
Het hele gevangenenblok is met stomheid geslagen. De commandant is ongewoon sprakeloos. Na een kort moment blaft hij: ‘Verzoek toegestaan.’
Het was de gevangenen verboden om te spreken. Gajowniczek zegt: ‘Ik kon hem alleen met mijn ogen bedanken.
Ik was verbijsterd, het drong nauwelijks tot me door wat er gebeurde. De immensiteit van dit alles; ik, de veroordeelde, die mag blijven leven en iemand anders die vrijwillig zijn leven geeft voor mij: een vreemde. Is dit een droom?’
De Heilige van Auschwitz bleef het langst in leven van alle tien. Hij stierf ook niet als gevolg van uitdroging of uitputting. Hij overleed pas na een injectie met carbolzuur. Dat was op 14 augustus 1941.
Gajowniczek overleefde de Holocaust. Hij slaagde erin naar zijn woonplaats terug te keren. Maar elk jaar brengt hij een bezoek aan Auschwitz. Op 14 augustus is hij daar steensvast present om de man te danken die in zijn plaats is gestorven.
In zijn achtertuin staat een gedenkplaat; een gedenkplaat die hij eigenhandig van een inscriptie heeft voorzien. ‘Een eerbetoon aan Maximilian Kolbe, de man die stierf opdat ik kon leven.’
Want toen wij nog krachteloos waren, is Christus op de bestemde tijd voor goddelozen gestorven.
Want bij hoge uitzondering zal iemand voor een rechtvaardige sterven; hoogstens immers heeft iemand de moed om voor de goede mens te sterven.
God echter bevestigt Zijn liefde voor ons daarin dat Christus voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren.
Romeinen 5:6-8


dinsdag 26 maart 2013

Ik zie een bedelaar
zie jij Hem ook.
Hij hing daar op Golgotha
voor jou toch ook.

Hij vraagt, smeekt jou
om liefde en vertrouwen.
Hij gaf alles uit gena
opdat jij van Hem wilt houden.

Hij klopt aan je deur
van jouw kloppend hart,
stel Hem niet teleur
geef Hem niet nog meer smart.

Geef Hem de liefde van je hart
Hij gaf jou de Zijne.
Hij kijkt je aan, die bedelaar
en vraagt: "wordt jij de Mijne"?

maandag 11 maart 2013

Vlinder.

Een vlinder overleefde eens de winter.
Op het einde van een zeer warme zomer,
had hij zich verborgen op een zolder
van een oud huis.

Toen er nog sneeuw op de weilanden lag,
maar het ook steeds warmer werd,
kwam de vlinder tevoorschijn.
Kijk, zeiden de mensen, een vlinder.

Ze voelden weer de hoop
dat de lente gauw zal komen,
dat de oorlog voorbij zal gaan.
Dat alles open zal bloeien,
dat er weer een betere tijd zal komen.

Wie is die vlinder? vroeg iemand.
Zij is het verlangen in iedere mens,
de hoop die ons gaande houdt,
de hoop die ons verwarmt.
antwoorde de eerste zachte bries.